Skip to content

Larryleachia (en een beetje Trichocaulon)

Over Larryleachia’s en Trichocaulon is nog niet veel geschreven in zevenennegentig jaar Succulenta. In de index van het tijdschrift die Succulenta op haar website biedt, komt de naam Larryleachia alleen voor het jaartal 2008 eens voor. Toegegeven, het geslacht Larryleachia is ook nog niet erg lang in gebruik, en vrij recentelijk pas opgericht als nieuw geslacht. In dit geslacht zijn nu (een aantal) planten van het geslacht Trichocaulon in ondergebracht.

Larryleachia’s behoren bij de familie van de asclepiads (aasbloemigen), en komen voor in Namibië en Zuid-Afrika. Over het algemeen worden ze niet erg groot, vijf / zes centimeter breed, hooguit een paar decimeter hoog. Soms solitair, soms vertakkingen van een paar stammetjes. Voornaamste kenmerk qua uiterlijk is de wratachtige opperhuid.

Naar mijn ervaring met Larryleachia’s zijn ze niet heel moeilijk op eigen wortel om te houden. In de jaren onder mijn zorg groeide mijn plant prima, en had ik het zelfs een aantal keren in bloei. Een Larryleachia bloeit makkelijk een paar maal per zomer met een heel salvo aan kleine pentagoon-vormige roodbruine bloemen in de top van de plant.

IMG_0495

Bijschrift foto: links een Larryleachia dinteri met een vlieg, zomer 2010. Helaas wat onscherp, maar het is lastig een foto te maken zonder de vlieg weg te jagen… Rechts de ‘wrattige’ bollen van Pseudolithos migiurtinus.

Zoals het een asclepiad betaamt, is het bijzondere van de bloemen dat deze veelal onwelriekend zijn naar onze smaak. Hoewel er ook uitzonderingen zijn te vinden onder de aasbloemigen, waarvan bij sommige soorten de bloemen naar onze smaak juist prettig ruiken.

Prettig ruiken geldt echter niet voor de bloemen van Larryleachia. De bloemen ruiken naar iets dat in ieder geval een aantrekkingskracht heeft op vliegen. En daar moeten de planten het dan ook van hebben wat betreft de bestuiving en zaadproductie. Met een penseeltje de plant proberen te bevruchten zit er helaas niet in. De fijne bouw van de binnenzijde van de bloem leiden ertoe dat alleen (kleine) vliegen fysiek in staat zijn om een bestuiving teweeg te brengen. Niettemin is er hoop dat er zaadpeulen zouden kunnen verschijnen als er maar meewerkende vliegjes zijn. Meer dan hopen kan je niet doen. De zaadpeulen zijn vrij opvallend; twee langwerpige zaadpleulen staan rechtovereind bovenop de plant en vormen samen de letter V. Als de zaden rijp zijn barst de V-vormige peul open en komen de zaden tevoorschijn. Doordat deze zaden, net als een bij pluizige paardebloem, gehecht zijn aan een stuk pluis kunnen ze door de wind worden meegevoerd om elders terecht te komen en te ontkiemen.

Ook zaaien gaat naar mijn ervaring prima. Mijn eerste poging tot het zaaien van Larryleachia’s ging mij behoorlijk goed af in 2011. Van twee soorten met elk tien zaden heb ik van de ene soort twee zaailingen overgehouden (kon beter), maar bij de andere soort heb ik er negen kunnen laten ontkiemen en hen hun eerste winter laten halen. Ondertussen heb ik er na vier jaar nog twee van deze negen over. Ik behandel ze het eerste jaar precies zoals ik al mijn zaailingen behandel (eenmaal per week dopen in een bak met water, en in een halfschaduwrijke plek laten groeien tot ze oud en groot genoeg zijn om felle zon aan te kunnen). Waar ik ze tot dat moment nog gelijk behandelde als andere zaailingen, is het het daaropvolgend jaar  wel tijd het er iets Spartaanser aan toe te laten gaan; meer en feller zonlicht, en geen wekelijks water meer. De overgebleven zaailingen doen het nog prima, en groeien langzaam maar gestaag (genoeg).

Opvallend van Larryleachia is dat de plant zeer zacht kan aanvoelen als hij erg uitgedroogd is. Veel succulenten krimpen gewoon in elkaar, maar blijven over het algemeen stevig aanvoelen. Bij Larryleachia is dat niet het geval, tenminste als ik mag afgaan op mijn planten. Vooral als je de plant een winterrust geeft kan een Larryleachia zo zacht worden als een spons. Dat is wel schrikken als je je hier niet bewust van bent; je zou zomaar kunnen denken dat de plant aan het rotten is! Geef je het een flinke scheut water, dan zuigt het zich in een goede dag weer goed vol zodat een dag of twee later de plant weer stevig en plomp aanvoelt.

Desondanks mijn persoonlijke ervaringen dat Larryleachia’s geen moeilijke planten zijn, kom ik in de literatuur en op forums wel wat voorzichtige waarschuwingen tegen dat het toch wel lastige planten zijn. Uit ervaring met ook andere soorten die als moeilijk te boek staan (Pseudolithos, Ariocarpus) weet ik dat men wel eens te snel kan zijn met dit soort waarschuwingen. Hoewel voorzichtigheid ook geen overbodige luxe is. Voor dit moment houd ik het erop dat dit ook geldt voor Larryleachia’s: iets voorzichtiger zijn bij het geven van water. Ze zijn net een fractie gevoeliger voor rot door overtollig water dan veel andere succulenten. Als je het goed doet, doen ze het prima. Maar doe je het niet goed, dan kunnen ze onvergeeflijk zijn en gaat de plant verloren bij één ondeugdelijke watergift.

Ook belangrijk is te zorgen dat de planten niet de hele winter te koud staan. Waarschijnlijk kunnen ze naar mijn ervaring best wel wat hebben wat betreft de temperatuur, en is net boven het vriespunt niet perse dodelijk. En zelfs een winter lang in een onverwarmde kamer houden is mij wel prima afgegaan. In ieder geval kunnen sterke planten wel langdurig (weken of zelfs maanden) tegen temperaturen onder de tien graden. Behoorlijk koudgevoelig is één van de waarschuwingen in de literatuur die ik bijvoorbeeld opzij kan wuiven als ik uitga van mijn eigen ervaringen. Ze hoeven niet bij minimaal vijftien graden. Maar in tegenstelling kan ik ook zeggen dat zekerheid ook wat waard is als je toch al planten hebt die bij vijftien graden moeten staan, en je hebt nog een plekje over; het zal ze ook niet schaden. Aan vorst zelf heb ik ze nog niet blootgesteld; ook niet iets dat ik snel zou durven…

Rest verder een volwassen Larryleachia een hoge zonintensiteit te bieden. Niet iets dat iedereen kan leveren, zeker als je zonder broeikas zit. Mijn planten staan op de lichtste plek in de kas van ‘s-ochtends vroeg tot ‘s-avonds laat, verscholen achter een (slechts lichtjes) sluierend schaduwdoek. Een goede lichtintensiteit is denk ik wel onontbeerlijk om de planten in bloei te kunnen krijgen. Maar als dat lukt, dan heb je een plant in de kas die je bij binnenkomst al meteen kunt ruiken…

Back To Top