Skip to content

Copiapoa cinerea

Copiapoa’s komen oorspronkelijk uit Chili, waarbij de geslachtsnaam Copiapoa verwijst naar de stad en provincie Copiapo. Deze Chileense regio is echter niet de enige plek waar Copiapoa’s vandaan komen. De oorspronkelijke vindplaats van Copiapoa’s is de noordelijke helft van Chili, dat voor een groot deel bestaat uit de Atacama woestijn. Copiapoa cinerea en zijn varianten komen echter weer in een kleiner gebied dan dit voor; hoofdzakelijk in de omgeving van Taltal, waar andere Copiapoa’s een meer verspreid gebied bewonen.

De naam ‘cinerea’ kan letterlijk vertaald worden naar ‘asgrauw’, verwijzend naar de grijswitte kleur van de waslaag van deze plant. Het contrast tussen deze grijswitte waslaag en de veelal zwarte stekels, maakt deze plant voor veel liefhebbers erg aantrekkelijk.

In cultuur echter is het in Europa lastig om de grijswitte kleur bij nieuwgroei te behouden. De plant heeft de neiging om bij nieuwgroei de grijswitte kleur van de waslaag niet aan te maken, zodat de plant bij ons veelal groen oogt. Twee mogelijke oorzaken hiervan zijn mij bekend:

  1. De ene is een gebrek aan zonlicht. In streken met meer zonlicht (op het noordelijk halfrond bijvoorbeeld in het zuiden van de VS) krijgt de plant in cultuur soms wèl een grijswitte waslaag.
  2. De andere mogelijke oorzaak van het ontbreken van de grijswitte waslaag is het ontbreken van fijne waternevel in de avond of ochtend. Er wordt wel door sommigen verondersteld dat de plant via de bovengrondse delen vocht uit nevel kan opnemen, en een gebruik hieraan resulteert in het ontbreken van de waslaag.

In de oorspronkelijke vindplaats krijgen de planten met weinig regen te maken. De groeiplaats wordt gekenmerkt door een soms langdurig gebrek aan regen, maar met de aanwezigheid van veel nevel. De regen kan vallen met grote tussenpozen (soms enkele jaren). Regen dat toch valt, spoelt snel van de droge heuvels af en dringt daardoor niet echt door in de droge grond, zodat de planten niet snel de gelegenheid krijgen deze op te kunnen nemen met het wortelstelsel. Er wordt algemeen aangenomen dat de planten het meeste vocht krijgen via nevel. De nevel maakt de bovenste laag van de grond een beetje vochtig, waardoor dit weinige vocht met het oppervlakkige wortelstelsel opgenomen zou kunnen worden. Via het wortelstelsel dus, in plaats van via het bovengrondse lichaam. Als dit het geval is, spreekt dit de mogelijkheid tegen dat het geven van water via de grond de oorzaak is dat de plant in onze regio moeilijk de grijswitte waslaag kan vormen.

Hoewel de planten vermoedelijk erg veel zonlicht vereisen, vormt intense zonlicht en warmte in de broeikas bij cultuurplanten tegelijk weer een groot gevaar. Ze verbranden snel bij stilstaande lucht met fel zonlicht. In de oorspronkelijke vindplaats staat er veel wind, met name in de middag wanneer de nevel weer is weggetrokken.

Mijn eigen ervaring is dat de zaailingen van Copiapoa cinerea specifiek in vergelijking met andere succulenten erg gevoelig zijn voor overdadig zonlicht. Nu zijn zaailingen sowieso al gevoelig voor zonlicht, en kunnen ze lang niet zo goed tegen een warme dag met fel zonlicht, zoals de volwassen planten. Op dagen met weinig of zeer gematigd zonlicht, heb ik nog wel eens de neiging om mijn zaailingen onbeschermd in het zonlicht te zetten. Het risico is dat indien het toch een zonnigere dag blijkt te zijn dan vooraf gedacht, de zaailingen aan mogelijk groot gevaar blootgesteld kunnen worden. Dat is mij in de zomer van 2009 eens overkomen. Toen ik er eenmaal achter kwam welke fout ik begaan had, bleek dat bij de verschillende soorten die ik had gezaaid (waaronder Ariocarpus, Euphorbia, Adenium, Gymnocalycium), veel planten gelukkig weinig schade opgelopen leken te hebben.

De enige zichtbare schade viel op te merken bij Euphorbia schoenlandii en bij mijn Copiapoa cinerea’s. Een stuk of tien plantjes van Euphorbia schoenlandii lagen op hun zij door de hitte, maar vertoonden veerkracht en stonden binnen een paar dagen alsnog weer rechtop. Spijtig genoeg zijn de Copiapoa cinerea’s deze klap niet meer teboven gekomen, en zijn zij allen na deze dag mij snel ontvallen. Dat mijn enige verlies bestond uit de volledige verzameling van Copiapoa cinerea (een stuk of twintig / dertig zaailingen) is toch wel een teken aan de wand, ook al stonden ze in een warme broeikas zonder overdreven veel ventilatie. Oppassen met excessieve zonintensiteit bij de zaailingen, dus!

Back To Top